Welke vorm van branddetectie is verplicht in een GAW (Groep van AssistentieWoningen)?

In de bijlage 1/1 van het BVR brandveiligheid ouderenvoorzieningen wordt een automatische branddetectie van het type totale bewaking verplicht (punt 6.1.1).
Deze eis wordt niet voor alle GAW op dezelfde wijze ingevuld. De ouderdom van het pand (datum aanvraag omgevingsvergunning) en de datum van erkenning van de voorziening spelen hierin een rol.

Er zijn 3 mogelijke toepassingen van de verplichte branddetectie voorzien in punt 6.1.1 van bijlage 1/1:

Welke vorm van detectie verplicht is voor een bepaalde GAW is weergegeven in volgend schema:

 


 

Wat wordt bedoeld met oudervoorziening 'ontworpen na 1 oktober 2018'?

De term ‘voor nog te ontwerpen inrichtingen’ betekent dat deze bepaling enkel verplicht van toepassing is voor gebouwen die deze datum nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning hebben voorgelegd.
 

Vanaf wanneer moet een GAW voldoen aan de gewijzigde regelgeving brandveiligheid van 01/01/2018? is er een overgangsregeling?

GAW die in gebruik worden genomen na 1 oktober 2018 moeten onmiddellijk voldoen aan de bepalingen van het BVR brandveiligheid ouderenvoorzieningen. In principe zal een attest verleend worden op basis van het brandpreventieverslag bij de ingebruikname.

Voor GAW die voor 1 oktober 2018 erkend waren en voor die datum een aanvraag tot erkenning hadden ingediend is een overgangsregeling voorzien. Deze GAW moeten uiterlijk tegen 1 oktober 2020 een attest A of B  op basis van het BVR brandveiligheid ouderenvoorzieningen kunnen voorleggen.
Indien in de tussenperiode een brandpreventieverslag moet worden opgemaakt dan zal dit altijd op basis van het BVR brandveiligheid ouderenvoorzieningen zijn.
Dit geldt ook voor de afwijkingsaanvragen. Vanaf 1 oktober 2018 zijn enkel afwijkingsvragen die kaderen binnen het BVR brandveiligheid ouderenvoorzieningen ontvankelijk. Het bijgevoegde brandpreventieverslag zal dan ook een verslag op basis van dit besluit moeten zijn.

Moet voor elke toegepaste automatische branddetectie van het type totale bewaking ook een attestering op basis van de norm NBN S21 100-1 voorgelegd kunnen worden? Wat wordt bedoeld met 'ontworpen, uitgevoerd en onderhouden volgens de regels van goed vakmanschap'?

Goed vakmanschap komt overeen met het toepassen van de overeenstemmende norm. (overeenstemmende norm wordt bepaald op basis van de datum van de bestelling/uitvoering van de werken).

Bij een letterlijke verwijzing met vermelding van de norm is het voldoen aan de normen een verplichting (dus erkenningsvoorwaarde). Bij de impliciete verwijzing in termen van goed vakmanschap is het voldoen aan de norm op ‘vrijwillige’ basis.

De controle voor de ‘verplichte’ toepassing van de norm gebeurt op basis van een attestering waarin het voldoen aan de norm wordt bevestigd.

Voor de ‘vrijwillige’ toepassing van de norm kan de voorziening een norm-attestering voorleggen. Er kan echter niet geëist worden dat dergelijke norm-attestering wordt voorgelegd. Een attest dat de installatie voldoet aan de minimale voorwaarden kan hier volstaan.
In de huidige toelichting van het BVR werd daarom een omschrijving opgenomen van de minimale voorwaarden waaraan een automatische detectie van het type totale bewaking moet voldoen.

Wat zijn de minimale voorwaarden waaraan de branddetectie van het type totale bewaking moet voldoen?

De automatische branddetectie bestaat uit een aantal branddetectoren en een centrale.

De detectoren worden geplaatst in de assistentiewoning, de gemeenschappelijke ruimten voor de residenten, de evacuatieruimten, de technische ruimten en lokalen, de administratieve lokalen, de lokalen die voor  het publiek toegankelijk zijn, de keukens en de bergplaatsen die deel uitmaken van de voorziening.

De detectoren worden aangepast aan het brandrisico.

Nachtverblijven en evacuatiewegen moeten beveiligd worden met rookdetectoren.

De centrale is aangepast aan de detectoren en minstens uitgerust met:

  1. een optisch signaal dat de inbedrijfstelling van de installatie aanduidt;
  2. een akoestisch waarschuwingssignaal;
  3. een optisch waarschuwingssignaal dat toelaat de plaats waar de brand ontstaan is, te lokaliseren. Dat lokaliseren moet minstens mogelijk zijn per verdieping;
  4. een akoestisch en optisch storingssignaal dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand.

De centrale wordt gevoed door het openbare elektriciteitsnet en wordt beveiligd met afzonderlijke zekeringen. In het geval dat het openbare elektriciteitsnet uitvalt, zorgt een secundaire stroombron automatisch voor de voeding van de installatie.

De installatie voor algemene automatische branddetectie wordt jaarlijks gecontroleerd. Minstens de autonomie en de goede werking worden door een externe dienst voor technische controles gecheckt.
Het onderhoud moet door een bevoegde technicus worden uitgevoerd.

Welke brandveiligheidsnormen zijn van toepassing voor de GAW?

In het BVR brandveiligheid ouderenvoorzieningen worden GAW ingedeeld in 3 groepen.
Per groep zijn de toepasselijke brandveiligheidsnormen opgegeven.

Afhankelijk van de ouderdom van het gebouw en van de datum van verkrijgen of aanvragen van de erkenning van de voorziening kunnen volgende normen van toepassing zijn:

 Schematisch kan dit als volgt voorgesteld worden:

Enkele voorbeelden:

Bij welke instantie moet de aanvraag tot afwijking op de brandveiligheidsnormen voor ouderenvoorzieningen voorgelegd worden?

De technische commissie brandveiligheid WVG  is bevoegd voor het adviseren van afwijkingsaanvragen op de specifieke brandveiligheidsnormen zoals voorzien in de Vlaamse besluiten.

Voor gebouwen die vallen binnen het toepassingsgebied van het federale KB basisnormen kan een afwijking op de federale brandveiligheidsnormen aangevraagd worden bij de federale commissie voor afwijking (federale overheidsdienst binnenlandse zaken).

Indien in een gebouw dat niet onder dit toepassingsgebied valt de federale brandveiligheidsnormen van toepassing worden gesteld in het Vlaamse besluit, dan is opnieuw de technische commissie brandveiligheid WVG bevoegd voor het advies.
 

Schema:

Meer info:

Kan een afwijking worden verleend voor het ontbreken van een attest over de brandweerstand van een bouwelement of over onduidelijkheid van de uitvoering?

Voor heel wat elementen worden in de brandveiligheidsnormen eisen voor de brandweerstand voorzien.
De controle van het beantwoorden aan deze eisen is een belangrijk onderdeel van het onderzoek bij opmaak van het brandpreventieverslag.
Vooral bij de controle van oudere gebouwen kan het gebeuren dat de technicus-brandvoorkoming, die instaat voor het brandpreventieverslag, geconfronteerd wordt met een bouwelement waarvan de brandweerstand niet meer exact te achterhalen is. Een attest over de gerealiseerde brandweerstand is vaak niet beschikbaar.
In dat geval mag de technicus-brandvoorkoming een inschatting maken van de brandweerstand van het bouwelement. Er kan daarvoor beroep worden gedaan op bestaande Europese normering of wetenschappelijke naslagwerken. Eventueel kan aan de uitbater gevraagd worden om verdere documentatie van de toegepaste materialen of constructiewijze aan te reiken. Dit kan in samenwerking met de uitvoerder, de ontwerper of een gespecialiseerde instantie aangeleverd worden.
Indien de technicus-brandvoorkoming tot de conclusie komt dat de brandweerstand van het bouwelement niet voldoet aan de vooropgestelde eisen, dan zal dit in het brandpreventieverslag als een tekort worden vermeld.
Voor dergelijk tekort kan een aanvraag voor afwijking voorgelegd worden.
Het ontbreken van een attest over de brandweerstand of informatie over de constructiewijze op zich kan echter geen voorwerp zijn van een afwijkingsaanvraag.
Uit het brandpreventieverslag moet in principe blijken of de betreffende bouwelementen al dan niet voldoen.
Indien het maken een inschatting niet mogelijk is op basis van de beschikbare elementen dan zal dit ook in het verslag vermeld worden.
De uitbater zal dan verdere elementen moeten aanreiken zodat een inschatting kan gebeuren. De uiteindelijke inschatting gebeurt door de technicus-brandvoorkoming.
De technische commissie brandveiligheid heeft hierin geen bevoegdheid en zal bij een aanvraag tot afwijking enkel in geval van een vastgesteld tekort beoordelen of er voldoende compenserende maatregelen beschikbaar zijn om een gelijkwaardig veiligheidsniveau te kunnen garanderen.
Er kan dus een afwijking worden aangevraagd voor het niet behalen van de vereiste brandweerstand maar niet voor het ontbreken van een brandweerstandsattest of voor een gebrek aan informatie over de constructiewijze.
 

Kan de bestemmingswijziging van een ééngezinswoning (naar een woning met kinderopvang) ook gevolgen hebben voor de toe te passen regelgeving brandveiligheid?

Voor initiatieven in de kinderopvang (groepsopvang, gezinsopvang of buitenschoolse opvang) die  georganiseerd worden in een ééngezinswoning zijn specifieke Vlaamse bepalingen voor brandveiligheid van toepassing. (zie overzicht regelgeving brandveiligheid)

In bepaalde gevallen kan de bestemmingswijziging van de ééngezinswoning naar een woning met kinderopvang betekenen dat ook de bepalingen van het federale KB met de basisnormen voor brandpreventie, het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 "Basisnormen brandpreventie" van toepassing zijn.

Volgende 3 elementen spelen een rol:

  • de ouderdom van de woning
  • het aandeel van lokalen bestemd voor kinderopvang in het geheel van de woning
  • het aantal kinderen waarvoor opvang wordt voorzien

Indien de oorspronkelijke aanvraag voor bouwvergunning werd aangevraagd voor 1 januari 1998, dan wordt de ééngezinswoning beschouwd als een ‘bestaand’ gebouw. In dat geval zal de bestemmingswijziging geen impact hebben op de toe te passen regelgeving brandveiligheid. De woning valt dan altijd  buiten het toepassingsgebied van het KB basisnormen.

Een ééngezinswoning waarvoor de aanvraag voor de bouwvergunning werd ingediend vanaf 1 januari 1998 wordt beschouwd een ‘nieuw’  gebouw.  Een ééngezinswoning valt dan per definitie buiten het toepassingsgebied van het federale KB basisnormen. Dit verandert als in die woning  een combinatie ‘huisvesting-nevenfunctie’ wordt voorzien waarbij de oppervlakte bestemd voor de nevenfunctie groter is dan de oppervlakte voor huisvesting of wanneer het aantal kinderen waarvoor opvang wordt voorzien groter is dan 8 (groepsopvang). De woning wordt dan niet langer beschouwd als ééngezinswoning en de bepalingen van het KB basisnormen zijn dan wél van toepassing op de woning. Het voldoen aan de toepasselijke bepalingen van het KB basisnormen wordt dan ook een voorwaarde voor de attestering van de brandveiligheid. Om na te gaan of de woning inderdaad ook voldoet aan de bepalingen van het KB basisnormen kan een informatief advies aan de brandweer gevraagd worden.

(We veronderstellen hier dat de ééngezinswoningen vallen onder de definitie van de ‘ lage’ gebouwen. Dit betekent dat de vloer van de bovenste bouwlaag minder dan 10 meter boven het gelijkvloers (het evacuatieniveau) ligt.)

Meer info:

Interpretatienota ééngezinswoningen