ALGEMEEN

Kan ik GRO zoals het nu bestaat ook toepassen om te voldoen aan de VIPA-eisen?

Nee. Het MB VIPA criteria duurzaamheid heeft een selectie gemaakt van GRO criteria en bepaalde criteria uit het vorige MB duurzaamheid behouden. Bijkomend zijn de rekenbladen en de puntentelling niet meegenomen in het MB en is de tekst in die optiek ook aangepast. 

Kunnen de duurzaamheidscriteria meegenomen worden in de aanstelling van het ontwerpteam?

Dat kan en vanuit het VIPA raden we dit ook aan. In uw projectdefinitie kan u verwijzen naar de MB VIPA-criteria duurzaamheid en het minimaal vereiste ambitieniveau. Als voorziening bent u vrij om het ambitieniveau hoger te stellen of om voor de vrije criteria al een voorkeursselectie te maken. Op deze manier heeft u vanaf de start een duidelijk kader voor het ontwerp en weet het ontwerpteam waar uw prioriteiten liggen. Bovendien geeft het een duidelijker beeld van welke expertise er minstens in het ontwerpteam aanwezig moet zijn.

Meer info: GRO in overheidsopdrachten.

 

VIPA Eisen

Wat zijn de criteria bij een erfgoedgebouw?

Algemeen geldt dat het project zo duurzaam mogelijk moet zijn, maar we houden rekening met wat haalbaar is binnen de erfgoedcontext. Dit is steeds per project te bekijken in samenspraak met de bouwtechnisch adviseur en de bevoegde dienst onroerend erfgoed, want de erfgoedeisen kunnen verschillen per gebouw. De aanpak komt overeen met de aanpak van een verbouwing. (zie verder)  

Wat zijn de criteria voor een ingrijpende duurzame verbouwing?

Voor een ingrijpende duurzame verbouwing zoals bepaald in de VIPA regelgeving, dan gelden de eisen voor nieuwbouw.

Wat zijn de criteria voor een gewone verbouwing?

Als het gaat om een gewone verbouwing, dan stelt het besluit dat het VIPA de minimale criteria bepaalt. Concreet houdt dit in dat de aanvrager zelf een analyse maakt van de criteria en aan het VIPA een voorstel van te behalen criteria voorlegt. Het niet behalen van een verplicht criterium wordt daarbij gemotiveerd in het Programma van Eisen. Het zal steeds een projectspecifieke benadering inhouden.

Daarnaast stel de regelgeving nog dat:

  • Voor een kleine verbouwing (<250m²) er een voorafgaande analyse van de gebouwschil en de technische uitrusting dient uitgevoerd te worden om zo te bepalen welke ingrepen nodig zijn.
  • Voor alle andere verbouwingen (> 250m²) minstens de aanbevelingen uit het EPC publiek (of indien beschikbaar, het EPC Niet Residentieel) moeten opgenomen worden in de verbouwingswerken.

Een energiescan is een interessante tool om meer inzicht in het gebouw te krijgen en de keuze voor de geplande werken te onderbouwen. Met een energiescan kan je bovendien voor bepaalde energiebesparende maatregelen uit de scan klimaatsubsidies aanvragen bij het VIPA, wat voor verbouwingen onder bepaalde voorwaarden combineerbaar is met gewone VIPA subsidies. Zie ook bij FAQ klimaatsubidies.

Wat zijn de criteria voor een uitbreiding?

Voor een grote uitbreiding (> 800m³) gelden de criteria voor nieuwbouw. Voor een kleine uitbreiding geldt de aanpak zoals die beschreven staat bij verbouwing. (zie vorige vraag)

Hoe kan je een afwijking aanvragen, en wanneer doe je dat best?

In het MB VIPA-criteria duurzaamheid (2021) is een afwijkingsartikel opgenomen (artikel 5/1). Het kan gaan om een alternatieve, gelijkwaardige vervulling van een criterium of een echte afwijking op de vervulling van een verplicht criterium of het minimaal gevraagde prestatieniveau. Het verzoek van de aanvrager tot afwijking moet steeds een onderbouwde motivering bevatten. Deze afwijkingen worden best in het voortraject besproken en, indien er voldoende informatie beschikbaar is, kan een eerste standpunt hierover ingenomen worden. Er wordt hierbij rekening gehouden met de context van een project en de realisatie van compenserende maatregelen. Het is pas bij het indienen van het dossier bij het VIPA dat een afwijking in het Programma van Eisen wordt aangevraagd en formeel kan goedgekeurd worden.

Aan welke duurzaamheidscriteria moeten ziekenhuizen die ontvankelijk verklaard zijn voor de laatste precaire golf en waarvan het plan niet gewijzigd wordt, voldoen?

Het dossier moet geactualiseerd worden wat netwerkvorming/zorgstrategie EN criteria duurzaamheid betreft.

 

VIPA dossier

Wanneer dienen welke criteria duurzaamheid en het programma van eisen besproken te worden met de bouwtechnisch adviseur?

Dit vindt u terug in de fiches horende bij de verschillende vooroverlegmomenten uit het 'Voortraject van een VIPA-project'.

Hoe gebruik ik de afvinklijst van de VIPA criteria duurzaamheid?

In het tabblad 'Bijlage3_AndereSectoren' vindt u een tabel die alle VIPA-criteria duurzaamheid aangeeft. Deze tabel vult u in zodat zowel u als de verantwoordelijke bouwtechnisch adviseur een overzicht krijgen van alle verplichte en vrije criteria waaraan het project beantwoordt en dus ook de globale duurzaamheid van het project. U kunt deze tabel op 2 manieren invullen:

  • door gebruik te maken van de voorziene automatisatie (1)
  • door de tabel handmatig in te vullen

(1) Het VIPA heeft, om de administratieve last te beperken, een automatisatie voorzien in dit rekenblad. Deze automatisatie houdt in dat het opgemaakte Word document 'VIPA-programma van eisen' wordt ingelezen en dat alle aangevinkte criteria in het Word document ook worden aangeduid in het tabblad 'Bijlage3_AndereSectoren'. Wanneer u dit bestand voor de eerste keer opent zal Excel ook vragen om de inhoud in te schakelen. Dit is nodig om de automatisatie te activeren. U kunt gebruik maken van deze automatisatie door op de knop 'Update duurzaamheidstabel' rechts bovenaan in dit tabblad te drukken. Zorg ervoor dat u alle Word-bestanden sluit en opslaat (ook het document 'VIPA programma van eisen') vooraleer op de knop te drukken. Wanneer u op deze knop drukt, zal er gevraagd worden om het 'VIPA-programma van eisen' te selecteren (ga naar de folder waar u dit document hebt opgeslagen en zoek het juiste bestand).

Noot: deze automatisatie werkt enkel op Windows-versies van Excel en niet op Mac

In welk format bezorg ik het programma van eisen en de afvinklijst aan VIPA?

Het programma van eisen in Word-format en de afvinklijst in Excel-format. De documenten mogen niet omgezet worden naar pdf.

 

SPECIFIEK BIJ CRITERIA

Criterium OMG 2.4 - Hitte-eilandeffect

Waar vind ik de albedo-waarde van specifieke materialen terug?

Voor de albedo-waarde van een specifiek materiaal (en kleurkeuze) kan je de productspecificaties opzoeken.

 

ENE 2.2 - Aandeel primair energieverbuik hernieuwbaar

Er is onvoldoende plaats op de site om te voldoen aan 25% hernieuwbare energie of het is praktisch onmogelijk omdat het een gecombineerd project is met appartementen en er een akkoord nodig is vanuit de Vereniging van Mede-eigenaren.

Je kan voldoen aan dit criterium zoals dit in het GRO Zorg Addendum is opgenomen. Daar heb je de keuze uit:

  • 25% van de energievraag met hernieuwbare energie produceren op de eigen site, of
  • 40% van de energievraag met hernieuwbare energie produceren op de eigen site en/of met groene stroom die wordt aangekocht.

We raden wel aan om de mogelijkheden tot eigen hernieuwbare energie goed te onderzoeken, want dit kan op termijn een algemene verplichting worden in het kader van de transitie naar koolstofneutrale gebouwen. 

 

MIL 3: Milieutechnische kwaliteit - buitengeluid

Mogen geluidsbelastingskaarten gebruikt worden i.p.v. het uitvoeren van een meting?

Geluid is een belangrijk aandachtspunt voor de VIPA-advisering voor voorzieningen dicht bij spoor- of autowegen, of bij luchthavens. Geluidsbelastingskaarten kunnen worden toegelaten, mits àlle kaartlagen aanstaan (weg-, spoor- en luchtverkeer) en mits de score 'uitstekend' kan worden behaald. Indien de score ‘uitstekend’ niet behaald kan worden op basis van de geluidsbelastingskaarten dient een meting het behalen van het criterium aan te tonen.

 

MIL 1: Milieutechnische kwaliteit - Overstromingsrisico

De Vlaamse kaarten van de watertoets zijn recent veranderd, met welke kaarten houden we rekening?

Het MB vermeldt de kaarten ‘Overstromingsgevoelige gebieden 2017’ en laat het bouwen in ‘effectief overstromingsgevoelig gebied’ niet toe. Aangezien er nu recentere kaarten bestaan voor het bepalen van ‘Overstromingsgevoelige gebieden’, neemt het VIPA deze ook mee in beschouwing. Deze kaarten maken een onderscheid tussen fluviaal, pluviaal en zeegerelateerde overstromingsrisico’s. We onderscheiden verschillende scenario’s:

  • Een site ligt niet in overstromingsgevoelig gebied in beide kaarten => geen probleem.
  • Een site ligt in ‘effectief overstromingsgevoelig gebied’ volgens de kaart van 2017, maar in de huidige kaarten niet meer => VIPA baseert zich op de meest recente kaarten.
  • Een site ligt niet in ‘effectief overstromingsgevoelig gebied’ volgens de kaart van 2017, maar heeft in de huidige kaarten een ‘middelgrote kans’ tot overstroming: VIPA houdt rekening met deze nieuwe kaarten en er zal een advies van de waterbeheerder nodig zijn in uw dossier.
  • Een site ligt in 'effectief overstromingsgevoelig gebied' volgens de kaart van 2017, en heeft in de huidige kaarten een 'middelgrote kans' tot overstroming: VIPA houdt rekeningmet de nieuwe kaarten en er zal een advies van de waterbeheerder nodig zijn in uw dossier.

Hoe problematisch het bouwen / verbouwen op een site met een ‘middelgrote kans’ op overstroming is, is afhankelijk van het type van overstromingsrisico (fluviaal, pluviaal of vanuit de zee) en locatie-specifiek.

  • Een fluviaal of zee-gerelateerde middelgrote kans tot overstroming is problematisch, des te meer in een niet-stedelijke context of in lintbebouwing.
  • Een pluviaal middelgrote kans tot overstroming kan in de meeste gevallen ondervangen worden door doordachte inplanting op de site en door maatregelen voor het waterrobuust / adaptief bouwen. 

We raden in alle gevallen met risico op overstromingsgevoeligheid aan om dit advies in een vroeg stadium in te winnen, er geldt immers een adviesverplichting. Aan wie u dit moet vragen voor uw perceel, vindt u op deze kaart. Betrek ook de vergunningverlenende overheid in een vroeg stadium. Ook bij een aankoop van een site/gebouw is dit een belangrijk aandachtspunt.

Het VIPA zal het advies volgen.

Kaarten: Watertoets (waterinfo.be)

 

OMG 2.2 - Beschaduwing van de directe omgeving

In dit criterium wordt er gevraagd om via een 3D-model of tekening aan te tonen dat het project de directe bezonning van naburige gevels maar beperkt afschermt (<20% voor en na op basis van de drie zonneposities). Wordt het met ‘project’ enkel het gebouw bedoeld, of ook de nieuwe groenzone (incl. hoge bomen)?

Het criterium heeft enkel betrekking op het gebouw. Begroeiing is veranderlijk en bomen hebben vaak een positieve impact op een klimaatrobuuste omgeving en biodiversiteit. Bomen kunnen inderdaad de daglichttoetreding van de buren beperken, daarom raden we aan om de inplanting met gezond verstand te bepalen of hierover in overleg te gaan met de buren.

 

BIN 2.1 - Zomercomfort

Welke ontwerpstrategieën bieden het meeste garantie op een goed zomercomfort?

Een goed zomercomfort kan je bereiken door in te zetten op een aantal strategieën:

1. Hou de warmte buiten:

  • Beperking van beglaasde openingen op de meest bezonde gevels- het aandeel glas in een gevel is de grootste drijfveer in  de zongerelateerde koellast.
  • Zonwering – de zoninstraling op glas zoveel mogelijk buiten houden in de zomer (en in sommige gevallen al in het tussenseizoen), en dit tijdig doen, vooraleer het gebouw al opgewarmd is.
  • Isoleren – Een goed geïsoleerde bouwschil vermijdt hittedoorslag doorheen gevels en dak. Vooral lichte daken zijn hier gevoelig aan.

2. Beperk de interne warmtelasten

  • Slimme ruimteplanning - Vermijd zoveel mogelijk kleine ruimtes en ruimtes met hoge interne warmtelasten op de meest bezonde gevels. Deze zijn het meest gevoelig voor oververhitting.

3 - Evacueer de warmte op een slimme, energiezuinige manier

  • Intensieve (nacht)koeling - Voorzie de mogelijkheid tot ventilatieve (nacht)koeling, bij voorkeur op een natuurlijke manier, want dan kunnen er veel grotere luchtdebieten door het gebouw gestuurd worden. Het grootste deel van het koelseizoen zijn de nachttemperaturen voldoende laag om het gebouw voldoende af te koelen. Denk eraan om de openingen tijdig te sluiten als het buiten warmer wordt dan binnen.
  • Thermische massa - Combineer bovenstaande strategie met beschikbare thermische massa. Deze is meestal al aanwezig in de constructieve wanden en vloerplaten. Thermische massa vermindert schommelingen in de binnentemperatuur en werkt als een 'spons’ voor warmte. Zorg ervoor dat je deze constructieve elementen niet ‘'verstopt’ achter valse plafonds of voorzetwanden, want dan wordt hun positieve werking belemmerd.

Waarom is zonnewering een basisvereiste in de VIPA criteria duurzaamheid?

Hiervoor zijn verschillende redenen:

  1. De VIPA criteria duurzaamheid (en het GRO ZORG addendum) gaan uit van de Trias Energetica: eerst inzetten op beperken van de netto- energievraag (voor verwarming, koeling en verlichting) om dan de systemen voor verwarming, koeling e.d.m. te dimensioneren. GRO stelt het doel ‘keep it cool’ voorop: “Een goed doordacht gebouw dat in de warme periode de zon buiten houdt en slimme passieve koelingsstrategieën toepast, verbruikt minder energie en zorgt voor een aangenaam binnenklimaat.” De resterende koelvraag moet dan op een zo energie-efficiënte manier opgevangen kunnen worden met passieve technieken.
  2. Hitte en oververhitting in onze gebouwen (en de bijbehorende gezondheidsrisico’s) zijn één van de grootste toekomstige uitdagingen (IPCC). Zonwering is cruciaal om het gebouw een robuust zomercomfort te geven. Gebouwen moeten bestand zijn tegen uitzonderlijke events (zoals een extreme hittegolf of een onderbreking in energievoorziening) maar ook toekomstgericht gebouwd worden en rekening houden met een warmer klimaat. Een simulatie zou in die optiek niet enkel mogen uitgaan van de huidige temperaturen, maar ook al met toekomstige weersfenomenen. Het voorzien van een goede zonweringsstrategie is echter al een goede voorbereiding op toekomstig klimaat, zelfs al is er mechanische koeling voorzien.
  3. Tenslotte is zonwering cruciaal om problemen met lokaal discomfort in de ruimte ten gevolge van directe zoninstraling te vermijden. De zonwering blokkeert die directe zoninstraling op het raam, die als erg storend wordt ervaren.

Het type van aangepaste buitenzonwering wordt niet opgelegd. Zonwering tussen het glas, hoogreflectieve binnenzonwering of electrochroom glas kunnen ook.

Wat is het verschil tussen adaptief en niet- adaptief zomercomfort en hun toepassingsgebied?

Het niet-adaptief comfortmodel baseert zich op een thermische balans die rekening houdt met temperatuur, luchtsnelheid en relatieve vochtigheid in een ruimte en de activiteit en kleding van een persoon. Op basis hiervan zijn temperatuurgrenzen opgesteld in de Europese norm EN 16798-1 per type ruimte en gebouw. Het model gaat uit ervan uit dat de comfortervaring van mensen in een gebouw onveranderlijk is doorheen de dag en doorheen de seizoenen, ongeacht de buitentemperatuur. Bv in de zomer moet de binnentemperatuur in een leefruimte altijd tussen de 20 en 26 °C zijn om te spreken van een ‘beter’ comfortniveau. Dit comfortmodel past men typisch toe voor mechanische gekoelde ruimtes. Omwille van de strikte temperatuurgrenzen zal binnen dit model de theoretische nood aan (mechanische) koeling ook groter zijn.

Het adaptief comfortmodel vertrekt vanuit de reële comfortervaring van mensen. Het stelt dat de comfortervaring van mensen in een gebouw wel degelijk veranderlijk is en samenhangt met de buitentemperatuur (met een onder- en bovengrens). Daardoor varieert de wenselijke binnentemperatuur mee i.f.v. de gemiddelde buitentemperatuur. Dit model wordt tot op heden vooral toegepast voor niet-mechanisch gekoelde ruimtes.

Het laten variëren van de insteltemperatuur op basis van dit model kan resulteren in significante energiebesparingen. Daarom verkiest het VIPA dit adaptief comfortmodel als basis, tenzij de vereisten van de doelgroep of het specifieke gebruik van een ruimte (bv. beheersbare klimatologische omstandigheden zoals in een labo) een niet-adaptief model vereisen.

Het GRO Zorg addendum stelt daarom dat het adaptieve model kan toegepast worden in gebouwen zonder actieve koeling of met topkoeling of als deze gestuurd wordt volgens het principe van ‘adaptieve actieve koeling’, waarbij de insteltemperatuur varieert in functie van de gewogen daggemiddelde buitentemperatuur. Dit betekent dus voor ruimtes zonder mechanische koeling, die gekoeld worden via passieve koeltechnieken, ofwel voor ruimtes met beperkte actieve koeling (topkoeling) met afgiftesystemen op hoge temperatuur. Dit zijn de voorwaarden hierbij:

  • Maximaal koelvermogen van 15W/m² convectieve koeling of 30W/m² vloer-/of plafondkoeling
  • Koeling met water van min. 18°C

Recent zijn er nieuwe inzichten gekomen om het adaptief comfortmodel ook toe te passen bij mixed-mode geconditioneerde ruimtes (combinatie van actieve en passieve koeling) en bij volledig mechanisch gekoelde ruimtes. Als u dit wil toepassen in uw VIPA project, bespreek dit zeker met de bouwtechnisch adviseur en hou rekening met de bepaling van de koelstrategie, waarbij passieve koelstrategieën eerst dienen uitgeput te worden alvorens over te stappen op mechanische koeling. (zie volgende vraag)  

Hoe bepaal je de koelstrategie voor je project/gebouw?

Waarom wordt er nog apart een g-waarde van 0.45 voor het glas geëist?

Een basis van zonwerende eigenschappen van het glas voorkomt dat het zomercomfort volledig zou afhangen van de zonwering. Volgens simulaties zou die in sommige gevallen tot 70% van de tijd gesloten moeten zijn.

Hoe bereken je de g(tot)waarde (of gecombineerde g-waarde)?

Wanneer de g-waarde van de beglazing wordt gecombineerd met de waarde van de zonwering, is dit de g(tot)-waarde. Een vereenvoudigde methode om die waarde te berekenen wordt beschreven in EN13363-1 (nu EN ISO 52022-1). Dit is ook de aanbevolen procedure van EN 14501 voor het berekenen van de zonne-energiedoorgangscoëfficiënt van complexe beglazing (glas en zonwering gecombineerd). Voor een nauwkeurige beoordeling voor gebouwmodellering moeten de nauwkeurigere berekeningen van de gedetailleerde methode in EN13363-2 (nu EN ISO 52022-3) worden gebruikt.

Er zijn dus 2 manieren om de gecombineerde g-waarde van transparante materialen in hetzelfde vlak te bepalen.

  • De eerste methode is dus een vereenvoudigde methode, gebaseerd op NBN EN ISO 52022-1:2017. Hiervoor heeft Buildwise een rekenblad ontwikkeld (https://www.buildwise.be/nl/expertise-ondersteuning/buildwise-tools/zonwerende-voorzieningen-gecombineerd-met-beglazing/). 
    Dit is de meest courante manier om de gecombineerde g-waarde te berekenen, maar ook de minst nauwkeurige. Voor courante toepassing en bvb ingave in EPB is deze meestal afdoende.
  • De tweede methode is de gedetailleerde methode, beschreven in NBN EN ISO 52022-3: 2017. Deze berekening baseert zich op spectrale data van zowel het glas als van de zonwering om de samengestelde g-waarde en andere optische eigenschappen van de combinatie glas met zonwering te bepalen. Deze methode laat toe om bijvoorbeeld de eigenschappen van hoogreflectieve (binnen)zonwering beter te valideren. Deze methode vergt echter gespecialiseerde software en de nodige (spectrale) data van zowel glas als zonwering. 

    De European Solar Shading Organisation heeft een gratis tool online staan die dergelijke berekeningen kan uitvoeren voor de materialen die in de database van de tool opgenomen zijn (https://es-so.com/resources/resource-center/esbo) en sommige dynamische energiegebouwsimulatie softwaretools hebben deze methode ingebouwd.

    Tools die berekeningen uitvoeren conform ISO 15099 zijn ook bruikbaar voor deze berekeningen. De methode is licht afwijkend, maar de resultaten zijn vergelijkbaar met deze van EN ISO 52022-3.

    ​Voorbeeld van de berekeningsresultaten van een beglazing 70/33 (LTA 70% - g 33%) met een hoogreflectieve binnenzonwering met zonnereflectiewaarde van 72% langs de bezonningszijde:
    • volgens de vereenvoudigde methode: g(tot) 0,24
    • volgens de gedetailleerde methode: g(tot) 0,15

Waarom wordt er zonwerende beglazing op het noorden gevraagd?

Uit simulaties blijkt dat oververhitting ook kan voorkomen uit diffuus zonlicht. Dit is zonlicht dat onrechtstreeks invalt op een raam (via reflectie van onder meer de hemelkoepel). De impact hiervan is zodanig dat simulaties aantonen dat zelfs zonwering op het noorden nodig kan zijn, zeker voor ruimten waar geslapen wordt, aangezien hier striktere temperatuurvoorwaarden zijn.

Als je een dynamische simulatie uitvoert, vervalt dan de verplichting van de zonwering?

Neen, die vervalt enkel als de simulatie ook aantoont dat er geen koellast is zonder zonwering. Zolang die er wel is, zal zonwering nodig zijn om de koellast te beperken. Het voordeel van het werken met een dynamische simulatie is dat de ontwerper de keuze van de zonwering kan afstemmen op de resultaten, en de g(tot) waarde van de zonwering+glas niet meer opgelegd is. Indien de simulatie zou uitwijzen dat de gemiddelde operatieve ruimtetemperatuur binnen de comfortgrenzen blijft zonder zonwering, dan moeten ook de risico’s op lokaal discomfort, onder meer ten gevolge van rechtstreekse zoninstraling, bestudeerd te worden, vooraleer kan beslist worden om zonwering te laten vervallen.

Als er wordt gekozen voor de optie met een dynamische simulatie, wanneer moet deze beschikbaar zijn in een dossier?

Het VIPA ziet een dynamische simulatie als een ontwerpinstrument dat belangrijk is voor de keuzes in het voorontwerp. Daarom wordt gevraagd deze toe te voegen aan het aanvraagdossier voor de subsidies. Let op: dit gaat om een dynamische simulatie op vlak van een geometrische studie, rekening houdend met algemene omgevingskarakteristieken.

Voor welke ruimten is oververhitting een groot risico? (en is een simulatie aangewezen)

Er moet zeker gekeken worden naar de meest gevoelige ruimten. Dit zijn ruimten op hoeken met aan beide zijden ramen, ruimten met grote interne warmtewinsten (door bezetting, apparatuur, …), ruimten met grote/hoge glaspartijen, ruimten waar de gebruiker moet bewegen (kineruimte, sportzalen…), slaapruimtes, ruimtes met lage thermische massa, ruimtes met weinig opengaande geveldelen, .... Het kan ook zijn dat de gebruiker gezien zijn kwetsbaarheid extra gevoelig is voor oververhitting, dan dient dat meegenomen te worden. Binnen een dynamische simulatie wordt per oriëntatie en per ruimtegebruik best een ruimte opgenomen aangevuld met gevoelige ruimten. Bij zeer gelijkaardig gebruik en gelijkaardige geometrie en blootstelling kan dit gereduceerd worden mits motivering.

Wat moet er in het verslag van de dynamische simulatie staan?

Het verslag van de dynamische simulatie dient minimaal een overzicht te geven van:

  • De gebruikte simulatiesoftware
  • De gemodelleerde ruimtes (inclusief nodige aannames voor geometrie en materialen)
  • De bezettingsprofielen van de verschillende ruimtes
  • De aannames gemaakt voor interne warmtelasten
  • Het concept HVAC
  • De gebruikte weerdata
  • De berekende comfortparameters
  • De energiestromen
  • De conclusies

Meer info over de vereisten zijn ook terug te vinden in het MB zelf.

Welke locatie/weerdata mogen gebruikt worden in een dynamische simulatie?

Dit moet gebaseerd zijn op:

  • De meest nabije beschikbare locatie en gelijkaardige ligging
  • De meest recente dataset. Momenteel is dat: type TMYx (TypicalMeteorological Year), gebaseerd op waarnemingen tussen de periode 2007-2021.

Deze datasets zijn beschikbaar via https://climate.onebuilding.org/WMO_Region_6_Europe/BEL_Belgium/index.html

Is een luifel aanvaardbaar als zonwering?

BIN 2.2 Zomercomfort – Optie B – Ontwerpregels geeft hier meer duiding.

Let wel, ziekenhuizen kunnen deze Optie B met Ontwerpregels niet toepassen.

Voor buitenzonwering waarvoor geen gTOT waarde bepaald kan worden conform EN 13363 (zoals een luifel) of in gevallen waarbij de gevel van deze ruimte slechts heel beperkt rechtstreekse zon ontvangt, wordt een staving voorzien met een dynamische simulatie op ruimteniveau of een bepaling van de zonne-energie op de gevel (W/m²) (rechtstreekse, diffuse en weerkaatste zonne-energie). Deze mag tussen 21/3 en 21/10 slechts gemiddeld 20% bedragen van de totale zonne-energie die op het raamgeheel zou vallen in deze periode indien het raamgeheel volledig vrij zou staan. De waarde wordt bepaald midden op het raamgeheel. De berekening gebeurt aan de hand van een correct geometrisch model en aan de hand van TMYx weerdata. Dit kan via een eenvoudig 3D model aangetoond worden.

Mogen we rekening houden met de schaduwwerking van bomen?

De schaduwwerking van bomen kan een verschil maken in het zomercomfort in een gebouw en de bijhorende zomercomfortstrategie. Het moet dan wel gaan om een grote groep van bestaande bomen of een bos die gegarandeerd zullen blijven staan. Eén enkele boom, of enkele bomen bieden geen garantie, want die kunnen ziek worden, omwaaien, etc. Ook pas aangeplante bomen bieden geen garantie.

De impact kan aangetoond worden via een zonne-energiestudie, conform BIN 2.2 Zomercomfort – Optie B) waarbij er rekening wordt gehouden met het type van bomen (transparantiefactor van het bladerdek), de grootte/hoogte van de bomen en op welke verdiepingen ze impact hebben, afstand tot het gebouw, etc. Als daaruit blijkt dat het raam met bomengroep/bos slechts 20% van de zonnelast ontvangt van het scenario zonder bomengroep/bos, dan is de afscherming voldoende en dient er geen bijkomende zonwering voorzien te worden. De zonwerende eigenschap van het glas blijft wel vereist. Als alternatief kan ook een volledige dynamische zomercomfortsimulatie gebeuren, die rekening houdt met de gedetailleerde eigenschappen van de bomen.

Indien het project rekent op de schaduwwerking van bomen, hou hier dan zeker ook rekening mee in de werffase zodat de bomen beschermd blijven.

Mogen we rekening houden met de schaduwwerking van naburige gebouwen?

Ja, dit kan mee in rekening gebracht worden op een gelijkaardige manier als bij bomen. (zie vraag hierboven). Bij gebouwen dien je het effect op zowel het zomer- als het wintercomfort mee te nemen.

Waarom is er een lichttransmissie (LTA) van 65% voor het glas vereist?

Studies tonen aan dat een deel van het onzichtbare spectrum van zonlicht erg belangrijk is voor de menselijke gezondheid, meer bepaald voor de hormonale huishouding die o.a. slaappatronen regelt. Voor oudere mensen, maar ook mensen met een psychische kwetsbaarheid, slechtzienden, kinderen en jongeren, … is dit extra belangrijk. Een gevolg van deprivatie van dit spectrum van zonlicht, kan onder meer leiden tot verwarring van dag- en nacht, psychische klachten… Een LTA van minstens 65% is daarom vooropgesteld, zodat er toch garantie is op gedeeltelijke toetreding van daglicht. Dit is technisch combineerbaar met de eis van zonwerendheid van glas.

 

ENE 1.3 - Koeling

Welke koelstrategieën bestaan er?

Hieromtrent bestaat heel wat spraakverwarring. Er zijn 3 verschillende koelstrategieën mogelijk:

Passieve koeling: dit betreffen oplossingen waarbij geen energie nodig is, zoals het genereren van natuurlijke ventilatieve koeling door het openen van gevel- en dakopeningen.
Het inzetten van deze strategieën laat toe om zonder actief energieverbruik een significant koelvermogen te genereren, door bijvoorbeeld een hoog luchtdebiet (‘'s nachts) door het gebouw te laten circuleren. Het vergt echter wel een tijdige integratie van deze strategieën in het architecturaal concept. De efficiëntie ervan kan significant verhoogd worden door de combinatie met beschikbare thermische massa. Waar mogelijk genieten passieve koelstrategieën steeds de voorkeur, zowel omwille van hun energieverbruik, als omwille van de robuustheid van deze strategieën (bvb bij stroompanne).

Vrije koeling (of free-cooling): in tegenstelling tot wat de term ‘free’ zou laten vermoeden betreft dit geen ‘gratis’ koeling, maar een strategie waarbij enkel hulpenergie nodig is. Deze techniek maakt gebruik van de buitenlucht of de ondergrond wanneer de temperatuur van die laatste lager is dan de omgevingstemperatuur van het gebouw. Voorbeelden zijn het rondpompen van koel water bij geothermische installaties of mechanische ventilatieve koeling waarbij koelere buitenlucht wordt door het gebouw gestuurd. Ook mechanische adiabatische koeling is hier een toepassing van. Een correcte dimensionering van deze strategieën is noodzakelijk om te vermijden dat het verbruik aan hulpenergie (bv voor circulatiepompen of ventilatoren) excessief oploopt. Het kan als enige koelsysteem worden gekozen of met andere systemen worden gecombineerd.

Actieve koeling: dit betreffen oplossingen waarbij continue energie nodig is om de koelte te produceren, bijvoorbeeld voor de compressoren in een lucht/water- en lucht/luchtwarmtepomp.

Zowel vrije koeling als actieve koeling kunnen ingezet worden voor het voorzien van topkoeling. Topkoeling is een actief systeem voor het koelen van gebouw met als doel het afvlakken van de temperatuurtoppen in het dagelijkse verloop van de binnentemperatuur. We leggen daar het maximum op van 15W/m² voor convectieve koeling of 30W/m² voor vloer-/of plafondkoeling.

Bron: https://www.vlaanderen.be/bouwen-wonen-en-energie/verwarming-koeling-en-ventilatie/hou-uw-woning-koel/koelen-met-een-warmtepomp

 

MOB1 - Openbaar vervoer

We hebben een bestaande site, en die voldoet niet aan het criterium voor openbaar vervoer. Hoe kunnen we dit criterium invullen?

Je kan dan op een alternatieve manier invulling geven aan dit criterium door op een andere manier in te zetten op duurzame mobiliteit. Je kan deelauto’s voorzien op de site of inzetten op deelauto’s of deelfietsen voor het personeel. Een voorstel hierover maakt deel uit van het aanvraagdossier en maakt deel uit van een eventuele afwijkingsaanvraag als de deelmobiliteit nog niet op de site aanwezig is.

 

MAT 2.2 - Hout uit duurzaam bosbeheer

Moet het hout dat we recycleren na afbraak een certificaat hebben?

Neen, dit is niet nodig. Wel dient aangetoond te worden dat het om gerecycleerd hout gaat.

 

ENE 3.3 - Elektrische huishoudelijke toestellen

Wat is het equivalent van een klasse A++ volgend de nieuwe energielabels?

In de nieuwe classificatie staat een A++ label (gevraagd in het MB voor elektrische huishoudelijke toestellen) gelijk aan D. Het equivalent voor het A label gevraagd voor buiten- en binnenverlichting is ook gelijk aan D.

 

BEH 1.6 - Visualisatietool

Wat wordt er bedoeld met een visualisatietool (enkel verplicht voor gebouwen >1000m²)?

De visualisatietool heeft als doel duurzame gebouwen te promoten en de bewustwording hierrond te vergroten. Het heeft niet enkel als doel de medewerkers te informeren, maar ook het brede publiek. De invulling hiervan is vrij. We zien gebouwen waar men via algemene infoschermen deze informatie toont, waar een tablet aan het onthaal staat met de gegevens of nog anderen die hier hun website voor gebruiken. Dit kan bijvoorbeeld een maandelijkse rapportering zijn van het percentage van de energie die duurzaam werd opgewekt, het percentage water dat gerecupereerd werd … Zo toon je de inspanningen die je doet op het vlak van duurzaamheid op een toegankelijke manier.

Daarnaast is de manier waarop de metingen beschikbaar zijn voor het facilitair beheer natuurlijk erg belangrijk, om bij te sturen op de installaties en plotse verhogingen in verbruik te detecteren.