Gezinnen van niet-EU-herkomst

In dit rapport werd aan de hand van de bevraging in 2016 een overzicht opgemaakt van de resultaten voor respondenten met een herkomst buiten de EU.

Wanneer we de achtergrondkenmerken van gezinnen van buitenlandse herkomst vergelijken met deze van gezinnen van Belgische of EU-herkomst, zijn er grote verschillen. Hoewel ook binnen deze groep heel wat diversiteit bestaat, zijn de respondenten van niet-EU-herkomst gemiddeld jonger, lager geschoold, vaker wonend in een stad, beschouwen zij zichzelf vaker als zeer gelovig en spreken vaker meer dan één taal met hun partner en kind(eren). Gezinnen van niet-EU-herkomst zijn minder vaak eigenaar van hun woning, geven vaker aan (zeer) moeilijk rond te komen met het gezinsinkomen. Zij hebben minder vaak betaald werk. Respondenten van niet-EU-herkomst geven vaker aan dat er in hun gezin slechts één partner of geen van beide partners werkt. Zij kunnen minder vaak onverwachte uitgaven betalen met eigen middelen.

Wanneer we naar de samenstelling van hun gezin kijken is dit gemiddeld iets groter. Hoewel de grote meerderheid van de gezinnen bestaat uit ouders met kinderen, zijn er bij de gezinnen van niet-EU-herkomst iets meer meergeneratiefamilies en iets meer gezinnen met minstens één gezinslid dat zijn/haar domicilie elders heeft.

En hoewel er zeker heel wat verschillen bestaan, zijn er vooral gelijkenissen als het gaat over partnerrelaties, opvoeding, taakverdeling in het gezin en welbevinden. De verschillen tussen mannen en vrouwen (bij beide herkomstgroepen) zijn over het algemeen groter dan tussen ouders van Belgische of EU-herkomst en ouders van niet-EU-herkomst.

Wat de partnerrelatie betreft, zijn respondenten van Belgische of EU-herkomst vaker zeer tevreden over hun relatie. Wat het verloop van de opvoeding betreft, zijn respondenten van niet-EU-herkomst dan weer vaker perfect tevreden. Inzoomend op de opvoedingsdoelen, stellen we vast dat het opvoedingsdoel ‘respect hebben voor andere mensen’ bij beide herkomstgroepen het vaakst naar voren wordt geschoven in de top 3. Ouders met een niet-EU-herkomst plaatsen op prestatie gerichte opvoedingsdoelen vaker in de top 3. Ouders met een Belgische of EU-herkomst plaatsen de op assertiviteit gerichte opvoedingsdoelen dan weer vaker in de top 3.

Respondenten met een niet-EU-herkomst beleven opvoeding iets positiever en minder belastend dan ouders uit de EU.

Respondenten van niet-EU-herkomst geven vaker aan dat ze het afgelopen jaar (helemaal) geen zorgen hebben gehad over de opvoeding van hun kind(eren), maar ze geven tegelijkertijd ook iets vaker aan dat ze over het algemeen heel veel zorgen hadden.

Ouders met een niet-EU-herkomst maken minder gebruik van opvoedingsondersteuning. Tegelijk geven zij die dat wel deden vaker aan dat dit advies, deze steun of hulp hen heel veel geholpen heeft bij het opvoeden van hun kind(eren). Ondanks het feit dat een deel van de ouders van niet-EU-herkomst zich wel zorgen maakt over de opvoeding van hun kind(eren), maken zij minder gebruik van professionele opvoedingsondersteuning. Zij gaven vaker aan voldoende hulp van familie en vrienden te krijgen, het hulpaanbod niet te kennen of dat het hulpaanbod te duur is.

Kinderen van ouders met een niet-EU-herkomst blijken iets meer gedragsproblemen en problemen met leeftijdsgenoten te vertonen. Respondenten van Belgische of EU-herkomst geven dan weer vaker aan dat hun kinderen moeilijkheden hebben op het vlak van emoties, concentratie, gedrag of vermogen om met andere mensen op te schieten.

Vrouwen van niet-EU-herkomst hebben opmerkelijk minder vaak (betaald) werk dan mannen van niet-EU-herkomst. Zij zijn vaker huisvrouw, zorgen voor de kinderen of studeren nog. Mannen en vrouwen van niet-EU-herkomst die werken, zijn oververtegenwoordigd als arbeid(st)er in de private sector en hebben minder vaak een vaste benoeming. Zij werken vaker deeltijds. Deeltijdse werkenden van beide herkomstgroepen geven het vaakst als reden aan dat dit is voor een betere combinatie gezin en werk. Personen van niet-EU-herkomst geven daarnaast vaker aan dat dit is omdat ze geen voltijdse job vonden of aangeboden kregen. Zij zijn ook onzekerder over hun werk in de toekomst, werken vaker in ploegen en hebben vaker vaste uurroosters die bepaald worden door de werkgever.

Deze jobkenmerken hebben een negatieve invloed op het beleven van de goede combinatie gezin en werk. Over het algemeen kunnen werkende personen van niet-EU-herkomst ook minder gemakkelijk gebruik maken van gezinsvriendelijke maatregelen. Dat hangt ook samen met het feit dat zij minder vaak in hooggeschoolde functies terechtkomen. En hooggeschoolden kunnen vaker gebruik maken van gezinsvriendelijke maatregelen.

De meerderheid van de respondenten geeft aan dat de werkverdeling zelden of nooit het onderwerp is van conflict, spanningen of meningsverschillen tussen hen en hun partner. Wel geven respondenten van niet-EU-herkomst vaker aan zeer ontevreden te zijn over de verdeling van betaald werk tussen hen en hun partner.

Eerder in dit besluit werd al aangegeven dat voor een meerderheid van de zorgtaken de respondenten met een niet-EU-herkomst vaker aangeven dan respondenten met een herkomst binnen de EU dat de man altijd, meestal of even vaak als de vrouw instaat voor zorgtaken. Het gaat vooral om de taken ‘huiswerkbegeleiding’, ‘gezinsagenda bijhouden’ en ‘vervoer naar hobby’s’. Vrouwen van niet-EU-herkomst zorgen wel vaker voor ‘ontbijt’ en ‘kinderen wassen’.

Respondenten van niet-EU-herkomst doen minder vaak beroep op onbetaalde hulp bij de zorg en opvang van hun kind(eren) en gemiddeld maken ze gebruik van minder uren betaalde hulp, ook in het huishouden.

Wat psychisch welbevinden betreft, scoren personen van niet-EU-herkomst lager. Ze nemen ook minder vaak deel aan sociale activiteiten, maar zijn wel even tevreden over hun sociaal leven als mensen met een herkomst binnen de EU.